Negentienvierenzestig
Je spijkert de flessedoppen tegen de balk aan de achterkant van de schuur als marihuanarokend Amsterdam feestviert. Voor jou de stille rite in een regenbui. Je hebt gisteren in het rode avondland van Keppel de rooiende boeren gezien. Achter op vaders fiets zat je. Nog hoor ik de kwakende kikkers onder in de put. Nog huist er in het hoofd geen vijand.