zondag 29 juni 2014

Geen lief haantje


 

 
 
Hazen zag  ik terwijl ik de caballero opstak en ging zitten in het gras
Hazen, dacht ik, ooit reed ik op een hazenrug
Was ik ruiter in verbeelding

Was ik rijder zoekend naar grootse dingen, naar woorden van licht,  zielen van toen en goede oliekachels voor erbarmelijke winters
Die zocht een heilig meer

Die geuren snoof in het bos als net na de regen  de zon al weer viel door het druppelend loof

Die wist van het zilveren ochtendlicht  als in de broeklanden van de slaapdorpen van Salland en Twente de boeren hun tractors uit de loodsen reden

Weet had van de mist die kroop om oude schoorstenen, en de bleke meisjes in de diepe kelders met poppen van hagel of glas

Die bij de fietsenhokken doolde, in de scholen met de patio’s en de  kathedralen met de bewierrookte  ganzen,

Ja,  ooit had je vermoedens van de vlucht,

Naar cafés in zuidelijke steden, naar roem en dronk, de jongensnachten en de helrode meisjeslippen op  de feesten in de hoge kamers van de villa’s achter  het spoor

Maar ik was nu hier

In het barre weten van vergeefsheid

Auto’s reden langs, vliegtuigen vlogen over,

Mijn fiets stond nog op de dijk 

De wereld reed door

En er was geen lief haantje dat kraaide