Toen ik je weer zag kwam je van zekere trappen gelopen
klonken typemachines uit open vensters
Het was al nacht, maar ook de bouw aan de overkant ging gewoon door
beton werd gestort funderingen gelegd
deze stad stond niet stil
Ik was te voet gekomen vanaf Hotel Heimwee
en had onderweg straten herkend
die toch zo vreemd bleven
Er stond een bries die de daghitte verdreef
er waren passanten, geen getuigen
Je haar wapperde elegant
je colbert lag over je schouder geslagen
in je hand zag ik je bruin leren boekentas
Er was een korte uitwisseling van blikken
maar woorden bleven uit
een vage glimlach stond op je mond
Claxonerende auto's zoefden door de straat
lichtbundels draaiden over de stenen
Ik rook de seringen van april
de caballerosigaretten in de hoge kamers
Een dof besef van een lang verdroomde tijd
drong zich op
Je kwam van zekere trappen gelopen
toen ik neerviel en verdween