vrijdag 5 april 2013

Tussen asperines

Bij nacht en ontij kwam griep in je huis geslopen
kwamen beren uit de lucht gelopen
zonder vragen in je ledikant gekropen

ze woelden en brachten koorts
er was geen slaap die wilde komen
onrust had zich meester gemaakt

en toen op kosmische hoogten
met een mond zo droog, water en asperines op niet te tellen nachtkastjes

heb je aan sinaasappels gedacht
en het gele sap dat over je tong liep
en een geliefde gezien
fietsend door straten vol zonlicht
in een vroegere wereld
haar haar dat wapperende, haar lach die gul was, haar eeuwige jeugd

stof dwarrelde in bedompt kamerlicht
het gordijn bewoog wat in de wintertocht
ziek heb je door de kieren gekeken
ziek heb je door ijle dromen gezien

belofte
dan loutering en tot slot berusting

de grijsaard geworden jongeling