woensdag 12 oktober 2011

Gelukzalige

                              
Op het beslagen raam van een GTW-bus tekende-ie gezichten.
Ergens achterin zat-ie. Ergens achterin natuurlijk.                     
Door de gezichten heen zag ie de regen. Het volle water van een meimaand,
de huizen grijs en rood, de bomen wuivend, de weiden, de akkers, de damp.
               De chauffeur droeg een pet.
               De dieselmotor snorde.
               Alles was goed.
               Er zat een rietje in zijn chocolademelk.
               Alles was goed.
               Heerlijke bus!

Zie hem gaan, dacht ik, staand in de natte berm, met vochtdoortrokken schoenen.
En ik keek hem na, de gele bus, die door een lange flauwe bocht verdween in het grote bos.
Ik zag nog hoe-ie door condens vervaagd mij met licht verwonderde, vragende blik verliet.
De onschuldige tekenaar. 
Hij wist niet wie ik was.
Hij weet niet wie ik ben.

De regen nam af, en ik liep terug. Ik dronk nog wat in een cafe aan die weg tussen het spoor en de rivier,
daar bij de lichten.
Pas 's avonds ben ik huiswaarts gekeerd.
Het was al donker; het maantje keek lachend toe.
Bij thuiskomst plofte ik op de bank.
Ik goot nog een glas wijn vol, en heb nog een hele tijd aan hem gedacht.

Gedacht en gedacht.
Totdat zware wolken ook het vrolijk maantje opborgen.