Ik was al in nadagen; rimpels en grijs en gelooid
toen op een feest ooit ergens in de mistral
plotseling een jonge nimf
Blootsvoets voor me stond
Fris als mei en blond als juli
met lokken wapperend als zeewier
met kersenlippen, die 'roomijs' zeiden
Blootsvoets en lachend
Ik was al in nadagen
toen ze zomaar mijn hand nam
en me wegtrok uit het mensenfeest
Door de opwindende duisternis werd ik geleid
door het eeuwige woud
en dan naar wuivend gras
De gehaaste strelingen waren rood en zacht
grote vogels krijsten door de nacht
En dan op koele plekken van gras en mos
haar gefluisterde onverstaanbaarheden in mijn oor
Haar mond haar stem haar geur
Welk een langvergeten verlangen
werd me gegeven
Een reis door een leven
een ongekend inzicht
De ochtend was mistig en koud
voor me stonden zwarte kalveren
hun asem, hun nieuwsgierige blik en het getrap van hoeven
In mest en drek en stallen was ik ontwaakt
Natuurlijk, ik sloeg het kruis
Maar wie was zij? Waar was ze gebleven?
En toch ook: wat deden we in de dagen onder de zon?